4/18/2012

Post - Modern 2D en 3D + beeldaspecten met filmpje

Titel: Enchanted.


Maker:
Het is geproduceerd door Walt Disney Studios Motion Pictures. En geregisseerd door Kevin Lima.

Datum van Enchanted:
In 2007 werd deze film uitgebracht.

Aandachtspunten bij Enchanted:
Een opvallend punt bij de film Enchanted is dat ze vanuit de getekende wereld naar de realiteit gaan.

Betekenis van Enchanted:
Het woord ‘Enchanted’ betekent betoverend.

Hoe is het gemaakt:
De film is een Disney film met een combinatie van animatie en live-action. Deze stukken uit de film zijn duidelijk van elkaar gescheiden. De acteurs die erin spelen moesten speciaal komen om te zorgen dat de animatie aansloot op hoe de acteurs zich bewogen.

Tijdkenmerken:
Er wordt van een animatiesprookje overgeschakeld naar de ‘echte’ wereld. Dit is typisch post-modern.

Mening:
Het is een grappige film om te zien. Vooral omdat Giselle (de prinses) gewoon door gaat alsof ze in de sprookjes wereld leeft. Het is postmodern omdat ze vanuit een klassiek sprookje (getekend) naar de ‘echte’ wereld gaan.

Beeldaspect bij Enchanted:
Het beeldaspect dat heel kenmerkend is voor Enchanted is ruimte, dit komt omdat het verhaal zich zowel getekend als ‘echt’ afspeeld. Ook zie je dat bij deze film weer gebruik is gemaakt van het beeldaspect licht. Dit is belangrijk want dit heeft effect op de persoon die de film kijkt.

De beeldaspecten vragen met behulp van Parsons stadia


Klassieke beelden

Diner op het bal.

1. Wat zou het onderwerp kunnen zijn van dit schilderij?
Antwoord: Een bal waarop mensen iets vieren.
2. Hoe zie je dat ze iets vieren op het bal?
Antwoord: Je ziet mensen die aan het eten zijn en die dansen. Je ziet grote kroonluchters aan het plafond. En de dames hebben grote rokken aan.
3. Zie je mensen die duidelijker geschilderd zijn? En zo ja, waar dan?
Antwoord; Ja die zie je duidelijk vooraan in de linkerhoek. Dat zijn namelijk 2 kelners.
4. Wat moet een kelner doen op zo’n bal denk je?
Antwoord: De kelner is een soort ober, die zorgt dus voor de drankjes en hapjes op zo’n bal.
Deze vragen vallen in het associatieve stadium, omdat de antwoorden zijn gebaseerd op associaties. Een kind ziet mensen dansen en eten, dit zou de gedachte van een feest op kunnen roepen bij een kind.

Een levensecht ideaal.

1. Wat zou het onderwerp van dit beeld kunnen zijn?
Antwoord: Een meneer die half naakt staat.
2. Wat zie je aan deze meneer?
Antwoord: Hij kijkt naar links en heeft Romeinse kledij aan.
3. Wat staat er naast de meneer?
Antwoord: Naast de meneer staat een boomstronk met een soort klimop er omheen.
4. Hoe kijkt deze meneer?
Antwoord: De meneer kijkt sip. Zijn mondhoeken zijn naar beneden getrokken, maar met zijn lichaam straalt hij een bepaalde trots uit. Net alsof hij een overwinning heeft gehad.
5. Waarom zou deze meneer in deze houding staan?
Antwoord: Omdat hij misschien iets had gewonnen. Hij staat met zijn linkerhand triomfantelijk omhoog en houdt hierin een voorwerp vast.
Deze vragen vallen zowel in het associatieve stadium als in het mimetische stadium, omdat sommige puur als associatie zijn. Maar andere dingen zijn ook echt werkelijkheid, zoals de gezichtsuitdrukking van deze man.

Moderne beelden

De gestolde dans van de gouden Kate.

1. Wat zou het onderwerp van dit beeld kunnen zijn?
Antwoord: Een mevrouw die in een speciale houding zit.
2. Wat voor houding zou dit kunnen zijn?
Antwoord: Een yoga houding.
3. Van welke materiaal is het beeld gemaakt?
Antwoord: Van goud.
4. Wat valt je op aan het beeld?
Antwoord: De manier waarop ze zit en hoe ze haar handen tegen haar voeten drukt.
Deze vragen vallen onder het associatieve stadium, omdat je hier voornamelijk associaties op los kan laten gaan. Je komt niet achter de exacte betekenis.

Acryldoek uit de serie Paradise

1. Wat zou het onderwerp van dit schilderij kunnen zijn?
Antwoord: Een tropische vogel in een tropisch land.
2. Wat voor vormen zijn er gebruikt?
Antwoord: Er zijn ronde vormen gebruikt, rechthoeken, strepen een soort driehoeken. Maar het schilderij bestaat voornamelijk uit ronde vormen.
3. Wat zou er aan de hand kunnen zijn op het schilderij?
Antwoord: De grote vogel zou vast kunnen zitten in het water. En de kleine vogels zouden zijn baby’s kunnen zijn.
4. Waar associeer je de vogels mee, met welk bestaand dier?
Antwoord: Met een papegaai.
De vragen van dit beeld zijn uit het associatieve stadium, omdat je bij dit beeld ook heel veel associeert. Je kan er een warm land aan associeren, maar ook een papegaai of een andere vogel. Ook zijn er vragen die je kan stellen met betrekking tot het fotografisch realistisme, zoals wat voor dier het is. En wat dit te maken zou kunnen hebben met de natuur.

Post - Moderne beelden.

Sherk.

1. Wat is Sherk voor ding?
Antwoord: Een oger.
2. Waar zouden ze heen rennen?
Antwoord; Naar Ver, Ver hier vandaan.
3. Wat zie je nog meer op het plaatje?
Antwoord: Je ziet een meisje, die prinses zou kunnen zijn. Je ziet Sherk want die rent in het midden. En aan de rechterkant van Sherk rent een ezel. En achter hun aan zit een draak.
4. Wat zie je heel duidelijk?
Antwoord: Dat de draak vliegt en dat de rest rent. En je ziet heel duidelijk de tegels en de lucht.
De vragen bij dit beeld zijn expressieve stadium, omdat kinderen die de film hebben gezien er meer over vertellen dan kinderen die de film niet hebben gezien. Toch kan je hier ook het associatieve en mimetische stadium naar vormen halen. Door vragen te stellen wat er gebeurt en waarvoor ze weg rennen.

Enchanted:

1. Wat zie je gebeuren in het filmpje?
Antwoord: Je ziet ze vanuit de sprookjes wereld, terecht komen in de echte wereld.
2. Wat gebeurt er met de dieren?
Antwoord: De dieren konden eerst praten in de sprookje wereld en als ze in de echte wereld zijn niet meer.
3. Waar komen ze uit?
Antwoord; Ze komen uit een riool put.
4. Wat is er typisch voor dit sprookje?
Antwoord: Dat ze vanuit de sprookjeswereld naar de echte wereld gaan.
De vragen bij dit beeld zijn uit het expressieve stadium, omdat er een betekenins in het filmpje zit.

Post - Modern 2D en 3D + beeldaspecten

Titel: Sherk


Maker:
De film van Sherk is geproduceerd door Dreamworks. Het is verhaal van Sherk komt uit het gelijknamige boek van William Steig. De film is geregiseerd door Andrew Adamson en Vicky Jenson.

Datum van Sherk:
In 2001 werd het eerste deel van de film uitgebracht. Ondertussen zijn er al 3 delen van de film.

Aandachtspunten bij Sherk:
Opvallend aan Sherk is dat hij een oger is. Groen van kleur en graag alleen is in zijn moeras. Hij is fysiek behoorlijk imponerend en jaagt menig mensen schrik aan. Hij is ook erg sterk. Diep van binnen is hij echter helemaal niet kwaadaardig. Mensen rennen volgens zijn eigen zeggen voor hem weg voor ze hem goed kunnen leren kennen.
Er is niet veel bekend over Shrek’s leven van voor de films, maar aangenomen wordt dat hij altijd al een rustige oger geweest is daar hij meer geeft om zijn privacy dan om mensen bang maken. In de derde film geeft hij toe dat zijn vader hem ooit probeerde op te eten toen hij nog een kind was.

Betekenis van Sherk:
De naam "Shrek" is afgeleid van de Duitse en Jiddische woord "Schreck" / "Shreck" dat letterlijk "angst, terreur" betekent.

Hoe is het gemaakt:
Het ontwerp van Shrek is gebaseerd op de uiterlijke kenmerken van de professionele worstelaar Maurice Tillet.

Tijdkenmerken:
Er worden oude sprookjes in een nieuw jasje gestoken.
Waarbij er gebruik wordt gemaakt van ironie.
Er wordt ook gespeeld met verschillende klassieke stijlen; denk terug aan de oude sprookjes.

Mening:
Ik vind Sherk postmodern omdat, er veel felle kleuren in worden gebruikt. En alle sprookjes lopen door elkaar. Er is veel gerommeld en het is niet meer het oorspronkelijke verhaal. Het is in een nieuw jasje gestoken.

Beeldaspecten Sherk:
Ten eerste het beeldaspect kleur, Sherk is een felle kleur groen getekend. Waardoor hij er vies uit ziet en echt een Oger lijkt. Het tweede beeldaspect dat je duidelijk kunt zien is het beeldaspect vorm, hij heeft ronde, grote vormen. De ronde vormen komen in elk personage terug. Er wordt ook gespeeld met het licht in de film, soms is het avond en soms is het overdag. Hierdoor word de film ruimtelijk.

4/12/2012



Titel: Zogende moeder
Uit: 1869
Van: Willem Bartel van der Kooi.



En dit is onze post moderne versie !

4/05/2012

Muziekonderwijs 5 domeinen

Wij hebben gekozen voor de middenbouw. Al deze lessen zijn dus gebaseerd op de middenbouw.
In het muziekonderwijs zitten vijf domeinen, namelijk:
1) Zingen
2) Bewegen op muziek
3) Muziek maken
4) Lezen en noteren
5) Luisteren


Hieronder werken wij deze domeinen uit door een voorbeeldles te beschrijven.
Voor elk domein komt één voorbeeldles.
1e domein: zingen Om in ons thema sprookjes te blijven, zijn wij opzoek gaan naar een passend lied over dit thema.
We hebben uiteindelijk gekozen voor een nummer van sprookjeswonderland, genaamd Roodkapje.


Hieronder de tekst van het lied ‘Roodkapje’:
Roodkapje Dag klein meisje, waar ga jij naartoe?
Wat heb je kleine beentjes, ben je nog niet moe?

Dag meneer wolf, wat is het lekker weer!
Ik pluk een bosje bloemen en dan ga ik weer.

Hoe heet je?
Ik heet Roodkapje.
Ik ga naar oma, want zij is ziek.
Waar woont ze?
Ze woont wat verder op.
Ik breng haar mooie bloemen en drop.



Zeg roodkapje, je ziet er lekker uit.
Ga jij maar bloemen plukken, dan loop ik vast vooruit.

Dag meneer wolf, dat is een goed idee!
Misschien zie ik je straks nog wel bij oma op de thee.

Hoe heet je?
Ik heet Roodkapje.
Ik ga naar oma, want zij is ziek.
Waar woont ze?
Ze woont wat verder op.
Ik breng haar mooie bloemen en drop.
Dan knapt ze vast wel weer een beetje op.



De leerlingen kennen dit nummer nog niet. Om het nummer goed aan te leren, pakken wij het als volgt aan:
Allereerst zingt de juf/meester het nummer een keer voor met muziek erbij.  Dan wordt er aan de leerlingen een aantal vragen gesteld:
- Waar gaat het nummer over?
- Om welke personen gaat het?
- Hoe weet je dit?



Dan zingt de juf/meester het nummer nog een keer. De leerlingen moeten nu opletten welk stukje zij meerdere keren horen. Vervolgens vertelt de juf/meester dat dit een refrein heet.
Alle andere stukjes die niet twee keer erin voorkomen heten een couplet.
Vervolgens krijgt elke leerling een blaadje met de songtekst. Eerst gaan we samen kijken naar de tekst. Hierbij kunnen de volgende vragen gesteld worden:
- Welke stukken tekst zijn coupletten?
- Welke stuk tekst is het refrein?
Schrijf dit bij alle stukken tekst.



Als iedereen dit opgeschreven heeft, gaan we het lied nog een keer zingen.
De juf/meester zingt het hele nummer en de leerlingen gaan het refrein meezingen. Als dit nog niet helemaal goed gaat, wordt het lied nog een keer gezongen. Als dit al wel goed ging, gaan we een stapje verder.
De leerlingen mogen nu naast het refrein alle stukjes van roodkapje zingen.
Dit kan als het nog niet helemaal goed ging, nog een keer herhaald worden.
Vervolgens wordt het lied met de hele klas gezongen worden.


Als het hele lied goed gezongen wordt en de leerlingen doen actief en goed mee, kan de groep nog verdeeld worden in groepen.
De ene groep zingt de stukken van de wolf en de andere groep zingt de stukken van roodkapje. Met het refrein zingt iedereen dan weer mee.


2e domein: bewegen op muziek
Als eerste moet er een juist nummer gekozen worden.
Aangezien het lied van roodkapje aangeleerd is, kan dit nummer ook goed gebruikt worden voor het bewegen op muziek.


Eerst gaan we met zijn allen het nummer nog een keer zingen. Dan wordt verteld dat we nu bewegingen gaan maken op dit lied.


Als eerste gaan we bewegingen bedenken voor de wolf. De juf/meester heeft natuurlijk al wel bepaalde ideeen in het hoofd.
Als er leuke bewegingen bedacht zijn voor de wolf, gaan we dit eerst nog met zijn allen doornemen.
Dan gaan we bewegingen bedenken voor roodkapje. Ook hier heeft de juf/meester al bepaalde ideeen voor roodkapje in het hoofd.
Ook hier nemen we met zijn allen de bewegingen nog een keer door.
Dan gaan we met zijn allen deze bewegingen op de muziek uitvoeren. De juf/meester staat hierbij voor de klas en doen het voor als geheugensteuntje voor de leerlingen.
Dit wordt twee keer gedaan, zodat de leerlingen de bewegingen goed weten.


Daarna kan er nog een soort toneelstukje van gemaakt worden. Zo kunnen er twee leerlingen aangewezen worden. Deze leerlingen spelen de wolf en roodkapje. Dit doen zij voor de klas. Hierbij maken zij dus de bewegingen die wij zojuist geleerd hebben.
Dit kan een paar keer herhaald worden.


3e domein: muziek maken
Om de leerlingen op een gestructureerde manier muziek te laten maken, is een voorbereiding zeker nodig. Zo moeten er genoeg instrumenten klaarstaan en duidelijke afspraken gemaakt worden. Ook moet er van tevoren een sprookje gekozen worden. Het verhaal wordt verdeelt in zes stukken.


De leerlingen worden als eerst verdeelt in groepjes van vier/vijf leerlingen. Elk groepje krijgt een blaadje. Op dit blaadje staat een klein stukje van een sprookje. Hierbij mogen de leerlingen bij elke zin een instrument gebruiken die de juiste emotie van de zin uitbeeldt. Zo zou er bij een spannende zin een piano gebruikt worden om spanning te laten horen. Van tevoren worden er een aantal instrumenten klaargezet, zoals:
- keyboard
- samba-ballen
- tamboerijn
- belletjes
- triangel
- trommel


Daar krijgen de leerlingen ongeveer 15 tot 20 minuten voor.
Nadat de tijd om is, gaan de leerlingen op volgorde staan van het verhaal. Op het blad staan nummers, zodat de leerlingen precies weten wanneer zij aan de beurt zijn.


Als afsluiting laat iedereen zijn stukje horen. Het is dan leuk om stil te staan bij het feit dat iedereen bij een bepaalde emotie een ander instrument gebruikt.


4e domein: lezen en noteren
De meeste leerlingen hebben in de middenbouw nog geen ervaring met lezen en noteren. Daarom hebben wij het volgende bedacht:
Er wordt een zin van het liedje 'de zeven dwergen' op het bord geschreven.
Dat is de zin:
'Jodeleee, jodeleee, jodeleeeeee
Jodeleee, jodelee, jodelooo'
Als deze zin op het bord geschreven wordt, wordt dat niet in een rechte lijn geschreven. Het wordt geschreven op toonhoogte. Als er een stukje in de zin omhoog gaat, wordt dat stukje in de zin ook hoger geschreven. Andersom is dit ook het geval.


De juf/meester schrijft deze zin dus op het bord. Vervolgens kunnen de volgende vragen gesteld worden:
- Waarom staan er in deze zin stukken omhoog en stukken omlaag?
- Waarom denk jij dat?
- Hoe zou dit stukje gezongen kunnen worden?


Vervolgens gaan de leerlingen zelf een zin bedenken waarin er verschil in toonhoogte te zien is. Dit schrijven ze op een blad. Hier krijgen de leerlingen ongeveer een kwartier voor. Tijdens het bedenken loopt de juf/meester rond in de klas en geeft hulp waar nodig is.


Als het kwartier om is, mogen om ste beurt wat leerlingen hun zin op het bord zetten. De rest van de leerlingen gaan bedenken hoe deze zin zou klinken.
Uiteindelijk laat de leerling die de zin bedacht heeft, horen hoe de zin klinkt.
Dan kan er besproken worden of het overeen kwam met de andere leerlingen.
Ook kan er besproken worden hoe de leerling op deze zin gekomen is.
Dit kunnen een paar leerlingen laten zien.


5e domein: luisteren


Alle leerlingen zitten rustig op hun plaats. De juf/meester vertelt dat we een paar luisteropdrachten gaan doen. Alle liedjes komen uit sprookjes.
De leerlingen gaan naar vijf liedjes luisteren, namelijk:
- Assepoester - zing zing nachtegaal
- De kleine zeemeermin - dit is mijn wens
- Roodkapje
- De zeven kleine geitjes
- Rapunzel - het licht dat ik nu zie


Alle leerlingen krijgen een leeg blaadje. Tijdens het luisteren gaan de leerlingen letten op de volgende onderwerpen:
- welke instrumenten er in het lied voorkomen.
- aan welke emotie de leerlingen denken.
Dit schrijven ze op het blaadje. Na elke liedje wordt dit dan besproken.



klassiek 2D+3D


 


Het schilderij heet ‘Diner op het bal’ en is geschilderd door Edgar Degas in 1879.
Ik zie een heleboel mensen die aan het eten zijn. Ze zitten aan tafels. Andere mensen die dansen weer. Er zijn veel obers aanwezig. Alle vrouwen lopen in baljurken rond. Aan het plafond hangen vele kroonluchters. Het schilderij is gemaakt van olieverf op doek. 

Het schilderij is beeld een bal uit. Ze kunnen dansen, maar ook eten.
Edgar Degas heeft het schilderij eigenlijk gekopieerd van de grote kunstenaar Adolph Menzel. Hij heeft het gekopieerd, vanwege het thema en de weergave van het licht. Edgar schilderde vele theaters, kroegen, bals en feesten. Voor de rest heeft het schilderij geen boodschap. De schilderkunst van Degas  behoorde tot het impressionisme en realisme. Degas was de meest tegendraadse impressionist onder de Franse impressionisten. Zo wordt Edgar Degas vaak herinnert.


Tijdkenmerken (stijl):
- veel impressionisme er in te herkennen.
- G
even een momentopname weer.
-
Het werk lijkt snel gemaakt.
-
het schilderij heeft geen boodschap.

Het schilderij deed mij meteen denken aan Assepoester. Assepoester gaat ook naar een bal en heeft op dat bal ook zo een mooie jurk aan. Bij het sprookje Assepoester gaat er op een gegeven iets mis, want ze verliest haar mijltje. Op dit schilderij lijkt ook wel alsof er iets mis gaat. Daarom heb ik dit schilderij ook geassocieerd met het sprookje Assepoester. Ik denk dat het vooral komt doordat het niet een heel duidelijk schilderij is. Het schilderij is opgebouwd uit kleine vlekjes. Die later bijgewerkt zijn met een dun kwastje, zodat je meer zag wat het moest voorstellen. Je kan nog net de mensen met jurken eruit halen en de obers. Voor de rest lijkt het alsof er iets omgaat of er valt iemand. Het schilderij is dus halfabstract. Ik vind het een mooi schilderij, juist omdat je bij dit schilderij moet nadenken wat er nou precies gebeurd. Je kan veel bij dit schilderij fantaseren. Dat vind ik juist het leuke van het schilderij.
Het beeldaspect dat ik hierbij heb gekozen is ruimte. Je ziet eigenlijk een hele grote ruimte. Dit hebben ze gecreerd door middel van de pilaren en de vele mensen die aanwezig zijn. Ook door de kroonluchters creer je diepte. Dit komt doordat de kroonluchters aan het plafond hangen en hoe verder je kijkt hoe minder je ze ziet. Dit lijkt dus heel ver weg. Edgar Degas heeft dus heel goed nagedacht over hoe hij de ruimte inricht.


Het beeld heet ‘Een levensecht ideaal’. Een Griekse beeldhouwer heeft het beeld gemaakt, rond 450 voor christus.
Ik zie een man. Hij heeft een doek om zijn schouder en arm. Ook heeft hij om zijn penis een koker. Hij reikt zijn hand uit naar iets wat zich buiten het beeld afspeelt. Verder leunt hij met zijn rechtervoet op een paal. Het lijkt alsof hij anders omvalt.
Het beeld is een statisch, gestileerd beeld dat met de hand is gemaakt. Zo is de beeldhouwer aan het werk gegaan:  Hij heeft de beste elementen van een aantal modellen gecombineerd, en zo kwam hij tot het volmaakte schone lichamen.
Het beeld heeft een beheerste beweging, het algemene schoonheidsideaal werd weergegeven en er was sprake van harmonie tussen spanning en ontspanning. Met dit beeld willen ze dus het ideaal beeld van een mens weergeven.
Het beeld komt uit de tijd 400 voor christus waren ze heel erg met het ideaal beeld van een mens bezig. Waar moest een mens allemaal aan voldoen en wat moest hij uitstralen. Dit beeld is zo een beeld waaraan een man moest voldoen. Een goddelijk mens of een menselijke god. Apollo is mannelijk, gespierd en krachtig. Dat straalt hij uit. In die tijd waren veel Griekse beelden bijna of geheel naakt. 


Er kwamen bij mij veel vragen bij dit beeld op. Zoals waarom heeft hij zijn hand omhoog? Waarom leunt hij tegen een paaltje? Waarom is hij naakt? Deze vragen heb ik geprobeerd te beantwoorden en op te zoeken. Doordat je nu heel wat duidelijk is geworden van dit beeld ga je er met een ander oog naar kijken. Nu weet je ook dat ze toen al de ideale man of god bedachten. Hoe meer je over dit beeld te weten komt hoe interessanter het wordt om er naar te kijken. Ik heb dit beeld gekozen, omdat ik het vanaf dat ik het beeld voorbij zag komen al associeer met het sprookje ‘’Rapunsel’’. In dit sprookje leeft de prinses in een hoge toren en heeft heel lang haar. Als ze het vlecht kan de prins naar boven klimmen. Op het beeld steekt de man zijn  hand uit, net alsof hij naar boven gaat klimmen. Hij is natuurlijk een prins en de man op het beeld straalt macht uit. Dit is vooral te zien aan zijn houding.
Het beeldaspect dat ik bij dit beeld heb gekozen is licht. Het is het eerste beeldaspect dat bij mij opkwam bij dit beeld. Vooral de lichtinval is heel apart. Het onderlichaam, met name de scheenbenen, staat in de schaduw. De beeldhouwer heeft dus gewerkt met het licht schaduw perspectief. Het hoofd staat ook in de schaduw. De delen rond zijn buik komen naar voren door middel van het lichtinval.




4/04/2012

Les plan Beeldende vorming 2D

De volgende les hebben wij gemaakt voor groep 5-6. We zijn hierbij uitgegaan van 30 leerlingen.


De beeldende probleemstelling en het doel
Beeldend doel: de leerlingen kunnen aan het eind van de les verschillende primaire en secundaire kleuren benoemen, onderscheiden en gebruiken.
 Technisch doel: de leerlingen kunnen aan het eind van de les van de hoofdpersoon van het sprookje een pop-up maken. Dit kunnen de leerlingen doen door middel van muizentrappetjes onder de hoofdpersoon te plakken.

Betekenis & Activiteit
Het gaat erover dat de leerlingen een sprookje gaan natekenen met daarin de belangrijkste aspecten van het sprookje. Bij deze tekening van het sprookje mogen de leerlingen alleen gebruik maken van primaire en secundaire kleuren.
Er kan een keuze gemaakt worden uit de volgende sprookjes:
- Roodkapje
- Assepoester
- Rapunzel
- De gelaarsde kat

We beginnen de les met korte filmpjes (deze filmpjes lopen in elkaar over) van de bovengenoemde sprookjes.
Vervolgens leggen we de opdracht aan de llen uit. Hierin vertellen wij wat ze gaan doen en wat primaire en secundaire kleuren zijn.
De primaire kleuren zijn bijvoorbeeld:
- blauw
- rood
- geel
De secundaire kleuren zijn bijvoorbeeld:
- oranje
- paars
- groen

Ter inspiratie laten we nog plaatjes van de bovengenoemde sprookjes zien.
Hieruit mogen de leerlingen zelf kiezen welk sprookje ze willen uitwerken met primaire en secundaire kleuren.

Als allereerst doen de leerlingen een kort onderzoekje door primaire kleuren met elkaar te mengen. Als de leerlingen hier inzicht in krijgen (weten wat voor kleuren er na mengen ontstaan) dan kunnen ze beginnen met het tekenen van het gekozen sprookje.

Hierna tekenen de leerlingen eerst met grijs potlood het gekozen sprookje. Vervolgens laten ze dit aan de juf/meester zien en vertellen daarbij wie de hoofdpersoon is van het sprookje. Dan krijgen ze een nieuwe stuk karton waar ze de hoofdpersoon nogmaals op tekenen. Deze hoofdpersoon moet wel gelijk staan aan de andere hoofdpersoon op het getekende vel. Dan mogen de leerlingen beginnen met verven, waarbij ze moeten letten op de primaire en secundaire kleuren. Als de tekening geverfd en opgedroogd is, mogen de leerlingen beginnen met het maken van muizentrappetjes om de hoofdpersoon eruit te laten komen.



Dit zijn de eisen van de opdracht:
- Je moet minimaal 2 secundaire kleuren en 2 primaire kleuren in je tekening zitten.
- Er is geen wit meer zichtbaar in je tekening.
- De hoofdpersoon van het sprookje moet eruit springen d.m.v. kleurgebruik en pop-up.

Vorm
Het belangrijkste beeldaspect bij deze les is kleur.
De leerlingen leren dat er primaire kleuren zijn en secundaire kleuren. Zij kunnen hier ook voorbeelden van noemen. Uiteindelijk gaan ze snappen dat je primaire kleuren nodig hebt om secundaire kleuren te maken. Voor de tekening maken ze hier dan ook veel gebruik van.

Materiaal
- verf à rood, geel, blauw.
- A3 - karton.
- grijze potloden.
- stroken papier.
- kleinere stukken karton.
- filmpjes en illustraties van de sprookjes.

Beschouwing
We beginnen met een filmpje over de verschillende sprookjes waaruit gekozen kan worden.
Hierna gaan we vragen stellen over het filmpje;
- Wat hebben jullie gezien in het filmpje?
Vervolgens vertellen we waarom we de filmpjes hebben laten zien.

Na het filmpje laten we het schilderij van Paradise zien. Hierbij stellen we de volgende vragen:
- Wat zou dat filmpje te maken kunnen hebben met het schilderij?
- Waarom denk jij dat? 

Dan vertellen wij dat iedereen een eigen tekening gaat maken van een sprookje, waarbij
ze gebruik maken van primaire en secundaire kleuren. We geven uitleg over de primaire en secundaire kleuren. Daarbij stellen we vragen:
- Wat valt er het meest op aan het schilderij als je kijkt naar de kleuren?
- Wat zie je op dit schilderij?
- Wat zou dit schilderij kunnen betekenen?
- Welke vormen zie je in het schilderij?
- Waarvan denk je dat het schilderij is gemaakt?

De tekening die de leerlingen gaan maken, moeten aan de volgende eisen voldoen:
- Je moet minimaal 2 secundaire kleuren en 2 primaire kleuren in je tekening zitten.
- Er is geen wit meer zichtbaar in je tekening.- De hoofdpersoon van het sprookje moet eruit springen d.m.v. kleurgebruik en pop-up.

Werkwijze
De leerlingen leren dat je op verschillende manieren primaire kleuren kunt mengen en dat daaruit secundaire kleuren ontstaan.
Verder leren we de leerlingen dat ze een bepaald aspect naar voren kunnen laten komen uit de tekening. We demonstreren dan ook hoe je een belangrijk aspect naar voren kan laten komen. Verder lopen wij rond in de klas en geven hulp waar nodig is. Als er tijdens de opdracht blijkt dat er leerlingen zijn die er echt niet uitkomen, mogen zij aan de instructietafel komen zitten voor extra hulp.

Onderzoek
De leerlingen gaan onderzoeken hoe je de primaire kleuren kunt mengen en welke secundaire kleuren daar dan uit kunnen staan. Daardoor krijgen ze meer inzicht in het maken van de juiste secundaire kleuren. Ook kunnen ze de betekenissen en het verschil van primaire kleuren en secundaire kleuren beter voorstellen door dit onderzoek. 

Les plan Beeldende vorming 3D

Dit is een les voor groep 8 en wij zijn uit gegaan van een groep van 30 leerlingen.
De leerlingen werken in twee-tallen.


Opdracht
Wij willen de kinderen de opdracht geven om een kijkdoos te maken van een sprookje.
Ze hebben de keuze uit 5 sprookjes:
- Roodkapje
- Assepoester
- Sneeuwwitje
- De wolf en 7 geitjes
- Hans en Grietje


Natuurlijk kan niet het hele sprookje in een doos dus is de opdracht om een bepaald deel uit een sprookje (het stuk wat zij leuk vinden) te maken in een kijkdoos.
Doel = de kinderen kunnen aan het eind van de les een kijkdoos maken. In die kijkdoos kunnen ze sleuven en bewegende objecten maken.


Betekenis verhaal/prentenboek/thema/gebeurtenis
Thema = Sprookjes
welke associatie mogelijkheden zie je ?


Wij denken dat er heel verschillende kijkdozen komen. Vooral omdat de kinderen waarschijnlijk een heel ander stuk uit een sprookje nemen. Zo kan het Roodkapje in het bos zijn, maar ook in het huisje van oma.
Hierdoor krijg je veel verschillen en ook zullen er kinderen zijn die ook licht gaatjes willen maken.
Die zou je eventueel ook weer met kleur en vloeipapier kunnen maken.


Activiteiten
De kinderen krijgen het sprookje wat ze gekozen hebben of wat wij ze toegewezen hebben kort samengevat op een A4'tje. Deze lezen zij nog even goed een keer door en dan gaan ze met z'n tweeën brain stormen over wat ze nou in de doos willen hebben. Wat staat waar, wie staat er in, hoe staan ze, enz. Ze tekenen of knutselen de hoofdpersonen en knippen die uit. Deze worden natuurlijk in de kijkdoos geplakt.
Voor de sleuven in de dozen (om figuren of dingen te laten bewegen) tekenen ze eerst op de doos waar de sleuf moet staan en daarna gebruiken ze een prikpen om de sleuf te maken. Hier helpen wij eventueel met een mesje.


Vorm/ Beeldaspecten
Compositie
Bij compositie gaat het er heel erg om wat waar staat en waarom.
In een kijkdoos is dat natuurlijk heel erg belangrijk, want als je alles achter elkaar zet is het niet mooi. Hier moeten de kinderen dus ook goed over nadenken.


Materiaal
- 15 schoenendozen
- schaar
- lijm
- plakband
- gekleurd papier
- vloeipapier
- stiften
- potloden
- stroken papier


Beschouwing
Als inleiding lezen we een sprookje voor uit het boek Gruwelijke Rijmen van Roald Dahl.
Dit is natuurlijk niet een normaal sprookje, want deze gaan allemaal net iets anders. Dat is natuurlijk ideaal want zo zetten we de kinderen al aan het denken over hoe het sprookje ook alweer ging en krijgen ze daar beelden bij.


Ook vertellen we er duidelijk bij dat niet het hele sprookje in een doos past, dus dat ze 1 beeld moeten nemen (het aller leukste natuurlijk) en dat zo mooi mogelijk mogen maken in de schoenendoos. Ook kun je natuurlijk niet alles achter elkaar zetten dus moet er duidelijk gekeken worden naar wat waar staat. Anders verdwijnt Roodkapje straks achter een boom of een bosje..


Werkwijze
Technieken:
- sleuven (demonstreren)
- vouwen om alles in de kijkdoos te kunnen zetten
- tekenen
- knippen
- plakken
- prikken


Onderzoek
Experimenteren met de sleuven.
De kinderen zouden natuurlijk heel simpel een sleuf van links naar rechts kunnen maken maar misschien gaan ze wel nadenken over hoe ze andere dingen nog kunnen laten bewegen zodat het allemaal nog bewegelijker wordt. Misschien kunnen er straks zelfs dingen springen.
We hopen dan ook zeker dat ze dit uit gaan proberen.

4/01/2012

Toneelstuk drama ter introductie voor alle groepen

Ons thema is natuurlijk sprookjes. Om een leuk toneelstuk te maken met dit thema voor alle groepen, willen wij het als volgt gaan aanpakken:
Het toneelstuk gaat ongeveer tien minuten duren. Het is de bedoeling dat elke groep naar dit toneelstuk komt kijken. Het wordt dus uitgevoerd in de aula op het toneel.
We kiezen zes verschillende sprookjes uit. Deze gaan wij allemaal uitvoeren. Elk sprookje duurt ongeveer twee minuten. Geleidelijk aan gaan wij dan door naar het volgende sprookje.
Voor de kinderen hebben wij het extra leuk gemaakt! Elke groep krijgt namelijk een bordje (of een stuk karton met een blaadje) waarop hij of zij het sprookje mag gaan raden. Als het sprookje opgeschreven is, mag het bordje omhoog gehouden worden, zodat wij kunnen zien wat de kinderen denken.
Als het volgende sprookje begint, staat het vorige sprookje ook nog op toneel. Dan kan er dus in het toneelstuk zelf gezegd worden welk sprookje het was. Zo kunnen de kinderen zelf controleren of zij het goed hadden. Alle kinderen blijven zo gemotiveerd en geïnteresseerd in het toneelstuk.

De 3 biggetjes

wat nodig:
- drie snuitjes
- oren + staart wolf
- muziekje

Eerst vluchten de biggetjes voor de wolf. De wolf blaast het huis omver, dit lukt natuurlijk niet. De wolf loopt boos weg en de 3 biggetjes gaan zingen.

Welkom, welkom bij de 3 biggetjes - K3
Rollen:
3 biggetjes = Malou, Isabelle en Eline
Wolf = Amber

Sneeuwwitje

wat nodig:
- sneeuwwitje jurkje
- rode appel
- heksenhoed + neus
- mandje

Terwijl de 3 biggetjes aan het zingen zijn komt sneeuwwitje op. Die zegt dat het de 3 biggetjes zijn. Dan komt de heks op en geeft Sneeuwwitje de appel. Sneeuwwitje valt neer. Dwergen komen op He ho He ho, nemen Sneeuwwitje mee.

Rollen:
Sneeuwwitje = Amber
Heks = Malou
Dwergen = Isabelle en Eline

Roodkapje

nodig:
- rode cape/doek
- geruite doek voor oma
- oren + staart wolf

Roodkapje komt oplopen bij Sneeuwwitje en zegt: Ooow Sneeuwwitje is dood ! De dwergen nemen Sneeuwwitje mee en Roodkapje huppelt verder. Verdwijnt een beetje op de achtergrond en oma loopt door huis, vraagt zich af waar Roodkapje blijft. Gaat in de stoel zitten. De wolf komt binnen en eet oma op. Wolf gaat in het bed van oma liggen. Roodkapje komt binnen en vraagt aan oma, Grootmoeder wat heeft u grote oren. Dan kan ik je beter horen enz..

De wolf eet Roodkapje op en blijft nog even in het huis.

Rollen:

Roodkapje = Malou
Wolf = Amber
Oma = Isabelle

De rode schoentjes

nodig:
- rode schoentjes
- muziek

Het meisje met de rode schoentjes gaat naar het huis van oma. (muziek staat aan, zodat de schoentjes bewegen) Zij ziet dat de wolf een ontzettend dikke buik heeft. Dan stopt de muziek. De wolf vertelt aan het meisje met de rode schoentjes dat hij oma en roodkapje opgegeten heeft. Vervolgens gaat de muziek weer aan en gaat het meisje met de rode schoentjes oma en roodkapje redden. Ze scheurt de buik open, zodat oma en roodkapje gered zijn. De wolf gaat huilend weg. Roodkapje en oma bedanken het meisje met de rode schoentjes. Vervolgens moet het meisje met de rode schoentjes gaan, want ze heeft een bal.
Eenmaal op het bal is het meisje met de rode schoentjes aan het dansen, totdat de muziek stopt. Dan gaat de muziek weer aan en gaat ze verder dansen. Totdat de muziek weer uitgaat. Nu heeft het een reden,
want de prins komt aanlopen met assepoester. Assepoester is een vriendin van het meisje met de rode schoentjes en groet haar vriendelijk. Het meisje met de rode schoentjes verdwijnt langzaam van het toneel.

Rollen:
Meisje met de rode schoentjes = Eline

Assepoester:

nodig:
- muiltjes
- klok
- jurk
- jasje prins


Assepoester en de prins gaan dansen. Dit duurt ongeveer één minuut, waarin ze laten zien hoe gelukkig ze wel niet met elkaar zijn. Dan slaat de klok twaalf uur. Assepoester moest voor twaalf uur thuis zijn, dus rent snel weg. Anders ziet de prins dat alles wat zij heeft een betovering is. Tijdens het rennen verliest assepoester haar muiltje. Assepoester wilt het muiltje pakken, maar zag dat de prins vlak achter haar was. Ze rende snel door. De prins rent erachter aan en schreeuwt: Assepoester! Assepoester! Hij is te laat. Hij probeert het muiltje te pakken, maar dat mislukt. Achter hem staat Rapunzel die zwaait met haar haren.

Rollen:
Assepoester = Isabelle
Prins = Malou

Rapunzel:

nodig:
- lange haren
- jurk/rok


Rapunzel zwaait met haar lange haren en pakt daarmee het muiltje voor de ogen van de prins. De prins wordt boos en schreeuwt: Hoe durf je het muiltje van mijn assepoester te pakken?!?

Rapunzel lacht en rent weg. De prins rent erachter aan. Uiteindelijk pakt de prins Rapunzel bij haar haren. Rapunzel schreeuwt en stopt met rennen. Ze draait zich boos om en loopt naar de prins. Ze maken ruzie en kijken elkaar dan diep in de ogen aan. Dan kijken ze verlegen naar elkaar en springt de vonk over. Zachtjes bieden ze hun excuses aan. Rapunzel gooit het muiltje weg en vertellen elkaar hoe mooi ze elkaar vinden. Uiteindelijk geven ze elkaar een kus en loopt iemand met een blaadje langs met de tekst: HAPPY END!

Rollen:
Rapunzel = Eline
Bordje HAPPY END = Amber 

Drama les voor de middenbouw

Les drama voor middenbouw:

De leerlingen gaan een sprookje naspelen in groepjes.
De groepjes bestaan uit 5 leerlingen.
Op het blaadje staat het volgende:
- wie
- wat
- waar
- welk sprookje.
De leerlingen krijgen per groep een blaadje waar deze 4 aspecten op staan. Daarna mogen de leerlingen het sprookje na spelen. Maar ze mogen de titel van het sprookje niet uitspreken.
Je zou kunnen kiezen uit de volgende sprookjes:
- Roodkapje
- Assepoester
- Sneeuwwitje
- Doornroosje
- Rapunzel
- Hans & Grietje
- De Chinese nachtegaal
- Repelsteeltje
- De prinses op de erwt.

Doelen van de les:
Aan het eind van de les hebben de leerlingen geoefend met het wie wat waar spel.
Aan het eind van de les herkennen de leerlingen wie, wat en waar en welk sprookje het is.